Vandaag heb ik een wandeling gemaakt langs de molen.
Tussen de grote wolken door scheen het zonnetje haar warme stralen op mijn gezicht. De schaduwpartijen waren adembenemend.
Door de schaduw en de zonverlichte velden ontstond er een beeld van een landschap dat was opgedeeld in vlakken, maar toen ik keek, zonder ergens op gefocust te zijn, zag ik dat het één geheel was.
Ik ging op een bankje zitten en staarde voor me uit.
Mijn lichaam ontspande zich en mijn ademhaling was rustig en diep.
Ik hoorde in de verte mensen praten.
Het waren wandelaars, net als ik.
Ik werd getriggerd door hun gepraat en naarmate ze dichterbij kwamen, zag ik dat het een vader en zoon waren, met daarachter moeder de vrouw met hun kleine dochtertje aan de arm. Het jongetje van het gezin schatte ik een jaar of tien.
Toen ze dichterbij kwamen zag ik dat vader en zoon druk met elkaar in gesprek waren, zonder echt te kijken waar ze liepen.
Spontaan had ik direct een hekel aan dat gezin. Ik kon dat ventje wel wurgen.
Hij liep daar met zijn vader, terwijl ik alleen op dat bankje zat.
De tranen sprongen in mijn ogen, maar toen ze voorbij liepen en goedendag zeiden, voelde ik liefde voor hen. Het was door mijn eigen verdriet, waardoor ik die haat voelde, omdat ik nooit meer naast je zou kunnen lopen.
Nooit meer zou ik het kind kunnen zijn dat trots naast de sterkste man van de wereld liep die hem zou beschermen tegen alles en iedereen die kwaad in de zin zou hebben. Op dat moment voelde ik me zo verloren en eenzaam zonder mijn vader naast mij op dat bankje. Verdomme papa, waar ben je nou!?
De wandeling begon zo mooi, maar eindigde met een hart dat verscheurd voelde.
Op de weg terug naar huis stopte ik bij de ijskraam, een begrip hier in de omgeving. Het was al behoorlijk warm geworden en ik besloot maar een klein ijsje te nemen als een soort van troost. Nadat ik had besteld en naar een tafeltje was gelopen, hoorde ik iemand huilen.
Mijn blik zocht naar waar het gehuil vandaan kwam en zag dat het jongetje, van het gezin dat mij eerder was gepasseerd, in tranen was.
Zijn ijsje was op de grond gevallen en het ventje leek ontroostbaar.
Zonder erover na te denken liep ik naar hem toe en ging op mijn hurken naast hem zitten. Hij keek me met dik betraande ogen aan en zonder iets te zeggen gaf ik hem mijn ijsje. Voordat hij het ijsje aan wilde pakken keek hij naar zijn vader.
Die op zijn beurt knikte dat het goed was.
Toen ik weer rechtop stond en hem een aai over zijn bol gaf, vroeg de vader of hij een nieuw ijsje voor mij moest bestellen.
“Nee hoor, ik had er eigenlijk toch geen trek in en kinderen horen niet te huilen.”
“Ik had hem nog gewaarschuwd het ijsje met twee handen vast te houden, maar hij is net zo eigenwijs als zijn vader”, vertelde de man.
We raakten aan de praat, het gezin bleek voor een midweek op vakantie te zijn.
Ze moesten er even tussenuit. Ze hadden een vervelende periode achter de rug.
De vader van zijn vrouw was kortgeleden overleden.
Ik heb hem verteld over de gedachten die ik op het bankje had.
De man was zeer verrast en begreep nu volkomen, waarom een vreemde vent zijn zoon een ijsje had gegeven.
We namen afscheid en ik voelde het leven weer volledig door me heen stromen.
Het zonnetje scheen weer in mijn hart.
Ik heb voor mezelf besloten vanaf dat moment nooit meer te oordelen over anderen. Iedereen ervaart de minder leuke kanten van het leven en doet zijn best om er wat van te maken.
Geschreven door Ronald Rhijnsburger
© Dagboek aan mijn overleden vader
Reactie schrijven